BOEKBESPREKING
De Beaufort, I. et al. 2011. De Kwestie. Praktijkboek ethiek voor de
gezondheidszorg.
Den
Haag: Boom Lemma. 2e herziene druk. ISBN 978-90-5931-722-2.
472
pagina’s
Door
Dr. F. Hamburg
Op
de achterflap van De Kwestie van De Beaufort et al. lezen we dat met de
toenemende complexiteit van de vraagstukken op het terrein van de
gezondheidszorg, het ethisch denken erover veranderd zou zijn. Er was dientengevolge
– naar de inschatting van De Beaufort – behoefte aan een nieuw boek over
ethiek. Dit boek is er inderdaad gekomen. De vorm die het heeft gekregen is die
van een compilatie. Het boek is namelijk samengesteld uit de reacties van vele
docenten ethiek uit Nederland en Vlaanderen. Deze docenten kregen elk de vraag
voorgelegd: ‘Als je één ethische les zou mogen geven, wat zou de dan aan de
orde stellen.’ Uiteindelijk zijn er zo 63 korte, op zichzelf staande, leesbare
teksten gebundeld in een praktijkboek dat het zelfstandig denken over
ethiek wil stimuleren door het aanleveren dan stof waarin praktische zaken op
een systematische wijze worden belicht.
1. Voordat ik mijn eigenlijke bespreking begin,
zou ik de volgende positieve punten van het boek apart willen noemen. Terecht
stelt de redactie van De Kwestie onder leiding van De Beaufort dat het
in de ethiek niet gaat om democratie, maar om de beste argumenten (hetgeen niet
wegneemt dat in hoofdstuk 8 enig emotivisme gloort en in hoofdstuk 47 sporen
van populisme te vinden zijn). Helaas vermelden De Beaufort et al. op dit punt niet
dat het – naast argumenteren – ook (en mogelijk vooral) gaat om beslissen.
Anyhow, terecht, ook, stellen De Beaufort et al. dat het in de ethiek gaat om voor
iedereen nastrevenswaardige goederen. [Jammergenoeg rept De Beaufort
nergens over de koppeling van deze goederen met het begrip waarden en
verwart ze vorenbedoelde goederen met ethische principes [waartoe ze wel
gedwongen is nu ze tegen het ‘foundationalisme’ is (dus tegen de gedachte dat
ethiek stoelt op fundamentele beginselen).] Wat ik ook zeer goed vind, is dat
De Beaufort et al. nu eens eindelijk de heersende gelijkheidsideologie kritisch
belichten. Hoofdstuk 54 (een feitelijk verhaal van een arts-epidemioloog over
merkwaardige keuzen in ons zorgsysteem), hoofdstuk 60 (De Beaufort over de
gelijkheidsideologie in de gezondheidszorg), en hoofdstuk 64 (een verhandeling
over de financiering van de zorg, qualy’s etcetera) reken ik in dit verband tot
de betere hoofdstukken van het boek.
2. Het fundamentele probleem met De
Kwestie is dat het filosofisch-ethisch en historisch-ethisch kader nagenoeg
geheel ontbreekt. Zelfs een praktijkboek mag – op straffe van irrelevantie –
niet voorbijgaan aan deze onderbouw, zeker niet nu het de bedoeling is
studenten tot zelfstandig denken aan te zetten (hetgeen onmogelijk is zonder
het aanbrengen van fundamentalia – tenzij men bereid is de rationaliteit te
offeren). Maar alleen in hoofdstuk 58 (een verhaal over orgaantoerisme) staat een
enkel woord over filosofische ethiek, in casu over Kant en het Utilisme. [Wat
De Beaufort in hoofdstuk 1 erover aanstipt mag evenwel absoluut geen naam
hebben.] Zo kan het dus zijn dat de verschillende mensbeelden (die in de ethiek
de diverse standpunten verklaren) niet aan de orde komen. Hetzelfde geldt voor zoiets
belangrijks als het ‘Principe van de handeling met dubbel effect’ (om uitkomst
te brengen bij dilemma’s). Meer in het algemeen ontbreekt als gevolg van
Beaufort’s anti-foundationalisme, een overzicht van Algemene en Specifieke
Principes. En waar ze worden genoemd zijn ze beperkt tot de principes van
Beauchamp en Childress (B&C), principes waarop heel wat is aan te merken.
Deze aanmerkingen kunnen als volgt samengevat worden:
(a) B&C’s principes komen ontologisch uit de lucht vallen, (b) worden
in wezen bepaald door de publieke opinie, (c) hebben slechts prima facie waarde,
(d) zijn innerlijk tegensprakig, (e) zijn te gering in aantal en (vooral) te
weinig specifiek uitgewerkt, (f) bieden geen uitkomst in gevallen waar goed en
kwaad samengaan terwijl er toch een (rationele) morele beslissing genomen moet
worden[1],
en (g) gaan niet vergezeld van een overkoepelend en geleidend begrip
als ‘prudentie' of ‘Caritas.’ Kortom: B&C’s ‘principle-ism,’ ontbeert een ‘unifying
theory’ (inclusief een precieze methodologie om principes op concrete casus toe
te passen). B&C erkennen bovendien ook geen intrinsiek kwaad (zoals het
direct van het doden van onschuldig leven). Het gevolg hiervan is dat de
zedelijkheid bij B&C te allen tijde kan worden aangepast (‘gerelativeerd’).
Tenslotte weet men met de regels van Beauchamp en Childress nog steeds niet wat
precies ‘goed’ is (en wat ‘kwaad’).
Niet
gehinderd door het ontbreken van elk enigszins serieus filosofisch-ethisch kader
- waardoor er, zoals gezegd, geen
antwoord komt op de vraag ‘wat precies Goed is’ en of er zoiets bestaat als ‘intrinsiek
kwaad’ – verwerpt De Beaufort in hoofdstuk 1 zowel het ‘foundationalisme’ als
het ‘relativisme,’ in beide gevallen zonder serieuze argumentatie. In plaats
daarvan roept ze op tot ‘al-partijdigheid’ (i.e.: het zoveel mogelijk etaleren
van visies). Die op zichzelf volstrekt terechte oproep tot ‘al-partijdigheid’
komt evenwel in het geheel niet uit de verf door de aanwezigheid van de uitgesproken
vooringenomen hoofdstukken 14, 15, 16, 18, 27, 31, 43, 37, hoofdstukken,
tot goed verstand, die niet elders in het boek van een repliek worden voorzien
(waardoor de hele klassieke, unieke, rijke, rationele Westerse Traditie
ontbreekt). [In deze vorengenoemde hoofdstukken, die hier en daar expliciet
en agressief anti-religieus zijn, wordt de facto beweerd dat noties en
praktijken als ‘intrinsieke slechtheid’, geoorloofd discrimineren, besnijdenis
van jongens, de verdediging van de heiligheid van het leven, of het opkomen
voor de belangen van het kind (bijvoorbeeld bij het bewust opvoeden van
kinderen zonder vader) eigenlijk abject zijn, dit alles vergezeld van een
betoog dat ertoe strekt de lezer ervan te overtuigen dat het seculier
liberaal-democratisme staatsrechteljk de enige mogelijke ethische optie is, een
optie, mind you, waarin het non-foundationalisme regeert en de onbeteugelde
autonomie van de ouders als geloofsartikel voorop staat (bijvoorbeeld bij de
geslachtskeuze ter zake van hun kind, maar eigenlijk in alles (inclusief (eu)thanasie)).
Dit alles zonder argumenten en – zoals gezegd – zonder te contra-argumentatie.
Integendeel, een van de auteurs krijgt de gelegenheid de subjectivistische
gedachte te ventileren dat ethiek neerkomt op het bewaken/koesteren van ‘relaties
tussen mensen.’ Hij opereert daarmee volkomen in lijn met de atmosfeer van het
hele boek, dat wil zeggen: met een postmoderne opvatting van ethiek. Al de
door mij gesignaleerde filosofisch-ethische gebreken worden voorts niet
gecompenseerd door een ferme en correcte behandeling van de klassieke deugdenleer.
Want op deze deugdenethiek wordt – in hoofdstuk 45 – weinig substantieel
ingegaan. Ook elders in het boek ontbreekt het aan deugdenethiek, met
uitzondering van de hoofdstukken 3 en 54 waar de deugd van de rechtvaardigheid
aan de orde komt. [In hoofdstuk 54 wordt wel wat meer gezegd, maar helaas vanuit
een heel eigen(wijze) opvatting die in ieder geval de klassieke deugdenleer
geen recht doet.]
3. Over de realiteit wordt in De Kwestie
alleen gesproken in termen van ‘worden.’ Dit verklaart waarom essenties, vormen
van etikettering, categoriseringen, en generaliseringen etcetera worden
geschuwd. Algemeen ordenende apriori’s hebben in De Kwestie dan ook plaats
gemaakt voor de productie van zoveel mogelijk niet-gecategoriseerde, lokale
realiteit, vandaar (a) het anti-foundationalisme, (b) de vele auteurs, en (c) de
overvloed aan ‘human interest.’ Een bijzonder gevolg van deze postmoderne
insteek is dat volgens De Beaufort et al. de moraal wezenlijk veranderlijk is. In
De Kwestie bestaat dan ook geen onveranderlijke ‘menselijke natuur,’ sterker
nog, de techniek verandert ons (hetgeen uiteraard tot grote problemen leidt bij
de rol van ethiek in een almaar voortschrijdende manipulatieve biotechnologie)!
Dit standpunt van een wereld (en een moraal) in flux wordt nergens
tegengesproken, zulks ondanks De Beaufort’s belofte van ‘al-partijdigheid.’
[Opmerking[2]:
Het is interessant dat De Beaufort stelt dat de moraal wezenlijk veranderlijk
is. Dat zou betekenen dat het principieel niet ondenkbaar is dat, bijvoorbeeld,
groepsverkrachting van een tien-jarig jochie door een stel pedofielen ooit
moraal goed geheten zou kunnen worden. De Beaufort wil vast die kant niet op.
Maar dat impliceert dat moraal weliswaar veranderlijk is, maar wel binnen
grenzen. En die grenzen zou je kunnen zien als een vorm van foundationalisme.
De Beaufort zou daarmee inconsistent zijn met zichzelf.]
Bij
alle veranderlijkheid in De Kwestie houdt de redactie overigens wel de
overtuiging onveranderd overeind dat een normverlaging niet zou leiden tot
aantasting van de moraal. De mens lijkt – bij De Beaufort et al. – van zichzelf
Goed te zijn, immers het boek ontkent dat er sprake zou zijn van een ‘hellend
vlak’ wanneer men de Gouden Standaard verlaagt. Maar dat de mens in zichzelf en
uit zichzelf onveranderlijk deugdzaam zou zijn en zonder – sterk verdedigde – fundamentele
principes ethisch kan handelen, wordt in ieder geval unverfroren weersproken
door de geschiedenis. De hele geschiedenis van de mensheid, in het bijzonder de
mislukte, miljoenen slachtoffers kostende projecten van de Franse, Russische en
Chinese Revoluties die – in navolging van Rousseau – allemaal gebaseerd zijn op
het geloof dat de mens uit zichzelf Goed zou zijn en dat alleen de
omstandigheden gecorrigeerd behoeven te worden, zou als een waarschuwing moeten
gelden voor iedereen die op punt te goedgelovig is. [Voor de realiteit van het
hellend vlak in de gezondheidszorg hoeft men – na de introductie van het
marktdenken in de zorg – alleen maar te kijken naar de commerciële exploitatie
van de ijdelheid en zwakheden van de mens (labiacorrecties, oogjuwelen
etcetera, de handel in nieren nog daargelaten).] Kortom, zonder een voortdurend
bewaakte Standaard (en zonder respect voor maturiteit), vervallen de mensen al
gauw vervallen in ‘lekker, lui en makkelijk’ gedrag.
Het
enige argument dat De Beaufort et al. aandragen voor hun stelling inzake het
hellend vlak, is de euthanasiewet. Volgens De Beaufort et al. wijzen de (licht)
dalende gevallen van euthanasie niet op een ‘hellend vlak.’ De Beaufort et al. vergeten
daarbij te vermelden dat de ethisch gelijkwaardige ‘terminale sedatie’ (wanneer
deze met een ‘euthanaserend’ oogmerk wordt uitgevoerd), inmiddels tien keer zo
vaak voorkomt als de formele euthanasie, nog daargelaten de vele
(waarschijnlijk honderden) gevallen per jaar van ongevraagde euthanasie bij
dementen. [Nota bene. De terminale sedatie valt buiten het regiem van de
euthanasiewet en bezorgt artsen dus geen administratieve kopzorgen. De euthanasiewet
heeft inderdaad een schimmigheid geïntroduceerd waarin alle cijfers over
inhoudelijke gevallen van euthanasie onbetrouwbaar worden.]
4. De in De Kwestie gehanteerde ‘methodologie’
draagt hooguit bij aan bewerkstelligen van intentionele zorgvuldigheid, enige
transparantie, het aanwezig zijn van doorvraagmomenten, het geven van hoop op ogenblikken
van open praten/denken, en het creëren van ruimte om te ‘dialogiseren’
(inclusief het eraan gekoppelde probleem van ‘de vrijheid van het onbepaalde’).
Kortom, de gehanteerde methoden dragen hooguit bij aan opheldering. Het is
allemaal slechts procesbewaking om – in opzet – chaos te voorkomen. Zelfs het
te dezer zake voorgestelde ‘stappenplan’ [dat nog geen ethical decision
making is!] wordt door de meeste auteurs niet toegepast (constatering van
Beaufort zelf; zie p.38). En als er al iets gestructureerds wordt aangeboden,
dan wordt gezegd dat men moet oppassen dat het gesprek erdoor ‘doodslaat.’ Beaufort’s
argumenteren, morele beraden, ‘dialogiseren etcetera, behelzen dus geen krachtige
methoden. Ze garanderen niets.
Er
is nog een specifiek probleem met ‘morele beraden,’ vooral als er oeverloos
wordt ‘gedialogiseerd.’ En dan heb ik het niet over vraag hoe in een ‘moreel
debat’ volgens de lijnen van De Kwestie de consistentie, bijvoorbeeld in
de rangorde der waarden, wordt gewaarborgd – dat is nog eens een hele discussie
apart. Nee, ik heb het dan slechts over de vraag hoe het nu verder moet als
er geen consensus is? In ieder geval kan een beslisprobleem bij De Beaufort
(terecht) niet opgelost worden door een meerderheidsbesluit. Want bij De Beaufort
draait het in de ethiek – zoals gezegd - om argumenten (het tegendeel van
emotie en intuïtie) en niet om democratische meerderheden. [Op zichzelf
uitstekend hoewel niet genoeg.] Maar het probleem met De Beaufort’s uitwerking
van haar ‘argumenteren’ (die ook door andere bijdragenden ter hand wordt
genomen) is dat het te ruim, te onbepaald, te ongestructureerd, en te arbitrair
is. Dit is het lot van iedere vrijzwevende besluitvorming waarin geen
uitdrukkelijke aandacht wordt gegeven aan:
(a)
het streng structureren c.q. modelleren van het probleem,
(b)
het kwantificeren van wat zich daarvoor leent,
(c)
het expliciet bewaken van de consistentie en de transitiviteit van waarden,
(d)
het plegen van een transparante waardenafruil (hooguit worden in De Kwestie
voor- en tegens naast elkaar gezet),
(e)
het tegengaan van cognitieve bias (waar mogelijk door het toepassen van
redeneerparadigma’s en formaliseringen), en
(f)
het verdisconteren van de onzekerheid (eventueel via de
waarschijnlijkheidsleer).
De
argumentatieleer biedt in dit alles geen uitkomst. Want niet alleen is ze slechts
deductief, maar komt ze ook niet verder dan opheldering (terwijl er ook nog, erweiterend,
beslist moet worden). [Hetzelfde geldt temeer voor de hermeneutiek.]
Alleen de besliskunde is hier van waarde. Want zaken worden pas echt
transparant wanneer er een ‘decisionspace’ wordt geconstrueerd met bijgaande
beslis- en waardemodellen. In De Kwestie ontbreekt een dergelijke uitdrukkelijke
‘ethical decision making, zelfs in nuce (vergelijk in dit verband
hoofdstuk 8 waar een ‘geordende’ casusbespreking plaats vindt). Dat deze
besliskundige component ontbreekt is merkwaardig omdat het boek stamvol
gevallen zit waarin, door aanwezigheid van de onzekerheden, een
besliskundige aanpak als het ware geïndiceerd is. Niettemin, geen ethische
besliskunde, met uitzondering van de twee laatste hoofdstukken, de beste van
het boek. In deze hoofdstukken komt tenminste het belangrijke probleem van de
allocatie van middelen op tafel (dat inderdaad wel besliskunde is, maar niet op
individueel niveau). Echter, twee op 63 hoofdstukken zijn helaas ontoereikend
om een voldoende enthousiasme los te maken voor de waarde van het structureren
(en waar mogelijk: kwantificeren) van ethische vraagstukken. Dit alles klemt te
temeer nu een klassieke verhandeling over het oplossen van casusposities
volstrekt ontbreekt. Al met al is het daardoor slecht gesteld met de
nawijsbaarheid in het ‘argumenteren’ en ‘dialogiseren’ van De Beauforts project.
Zie in dit verband hoofdstuk 8, p.75/76 waar opeens de meest waarschijnlijke
(!) oplossing als een duveltje uit een doosje komt.
5. Volgens De Kwestie is alles
ethiek, ook etiquette (hoofdstuk 4). En als dit zo is – hetgeen strikt genomen waar
is – dan hoort (a) de politieke filosofie, (b) de politieke economie, (c) de
kunst van het statistisch peilen, (d) de allocatie van middelen, (e) de
sociologie, (f) het wel/of niet acceptabel zijn van een ‘alternatieve
geneeskunde,’ en (g) de vraag of je wel/niet in een ontwikkelingsland moet gaan
werken, natuurlijk ook tot de inhoud van een inleidende cursus ethiek. Vandaar
de hoofdstukken 4, 7, 25, 33, 56, 57 en 59 die al deze onderwerpen aan de orde
stellen. De vraag rijst natuurlijk waarom dan de rol van ethiek in onze technologie-gedreven
cultuur niet serieuzer aangeroerd wordt. [Ethiek & technologie
is qua inhoud veel grootser dan de zojuist genoemde inhouden, in het bijzonder
in een sterk technologisch-commercieel ingerichte zorgsector; denk alleen maar
aan de mogelijkheden om via hersenimplantaten allerlei functies op te
waarderen, ook al zijn ze niet-therapeutisch – kortom: de creatie van de
‘cyborg’.]
Mogelijk
is het ontwerp van De Kwestie toch nog te snel in elkaar gestoken.
Echte, directe (para)medische ethiek vindt de lezer – los van mijn oordeel
erover – alleen in hoofdstuk 13 (status embryo), hoofdstuk 27 (abortus,
prenatale diagnostiek, IVF, ICSI), hoofdstuk 29 (perfect kind e.a), hoofdstuk
31 (geslachtskeuze), hoofdstuk 34 (wilsverklaring), hoofdstuk 39 (palliatieve
sedatie), hoofdstuk 40 (hersendood), hoofdstuk 41 (levensbeëindiging),
hoofdstuk 42 (idem), hoofdstuk 45 (research), hoofdstuk 47 (eiceldonatie) en
hoofdstuk 58 (orgaantoerisme).
6. Het boek werpt in het algemeen veel
vragen op maar geeft weinig antwoorden (zie met name hoofdstuk 9). Dit is natuurlijk
niet verbazingwekkend nu het hele boek uitstraalt dat er geen duidelijke,
althans geen duidelijke en onveranderlijke norm mag zijn (waardoor er dus ook
geen duidelijke en in de tijd consistente beslissingen mogelijk zijn). De
redactie van De Kwestie solliciteert ook [en op zichzelf terecht] via
vele im- en expliciete vragen voortdurend naar opinies (‘wat vind jij ervan’,
‘wat betekent dit voor jou’ etcetera). Zo wordt bij ieder onderwerp via systematische
ingeweven vragen geprobeerd studenten ertoe te brengen de zaak van twee kanten
te kijken, maar bij gebrek aan kennis – mede als gevolg van het
ethisch-filosofisch in gebreke zijn van dit boek – zullen studenten toch geen (sterke) contraposities
kunnen ontwikkelen (terwijl de teksten zelf doorgaans sterk tendentieus zijn).
In veruit de meeste gevallen worden in ieder geval eerste- en tweedejaars
HBO-studenten zwaar overvraagd. Zo is het simpelweg onmogelijk om, zonder besliskundige
en/of methodologische kennis, over Qualy’s en meten (p.449) zinnig te spreken.
7. De Kwestie bevat een te groot aantal
oppervlakkige, ondermaatse bijdragen. Voor een onderbouwing van deze bewering
neme men nota van hoofdstuk 6 (een vaag verhaal over idealen), hoofdstuk 16
(een flut verhaal over besnijdenis bij jongens met als – politiek! – doel
besnijdenis uit het zorgpakket te verdrijven), hoofdstuk 17 (een middelbare school
reflectie door een moslima over het levenseinde ter fine van het respecteren
van de Islam in ziekenhuizen), hoofdstuk 38 (een tendentieus postmodern verhaal
over sterven en euthanasie) en hoofdstuk 43 (gekleurd gezeur over het leven, de
waardering ervan, en de aanvraag van een euthanasie aan de hand van een
vergelijking met dieren).
Maar
wat mij nog het meest irriteert is het openlijk antireligieuze karakter van het
boek. Vrijwel alle bijdragen
van Medard (na Beaufort m.i. de belangrijkste auteur) zijn onbewimpeld – en wat
mij betreft: schaamteloos – antireligieus. Deze denker weet in al zijn wijsheid
in hoofdstuk 27 te melden dat het grootste probleem van de godsdiensten hierin
bestaat ‘dat [ze] nauwelijks toegerust zijn om antwoorden te geven op concrete
morele vragen’ (p.37). Vraag: Is deze auteur soms niet op de hoogte van de
eeuwenlange moraal-casuïstiek van de Kerk, de hofleverancier van morele
begrippen en denkbeelden van het Westen? Zelfs het liberaal-humanistische
geweten van Nederland, Heleen Dupuis, erkent de suprematie van de Kerk op dit
gebied (zie haar boek Goed te leven, reflecties op de moraal). Maar
afgezien hiervan is in de ethiek geen enkel standpunt niet meer of minder de
moeite waard om te bestuderen, religieus of niet. Men zou bovendien met
evenveel recht de fenomenologie ook een geloof kunnen noemen, en de heutzutage
gebruikelijke fundamentele optie voor de democratie evenzeer. Wat De Kwestie
betreft: Meer in het algemeen treft men een uitgesproken antitraditionele
tendens aan in de hoofdstukken 2, 3, 9, 14, 18 en 56. Het is allemaal antireligieus,
liberaal en pragmatisch met als opmerkelijke zinsnede ‘dat de morele waarheid
doel blijft maar tegelijkertijd onbereikbaar’ waardoor de vraag rijst of het
nog wel de moeite loont om naar die waarheid te blijven streven.
In
het anti-foundationalisme van De Kwestie zal men uiteraard ook tevergeefs
naar heldere Ethische Principes zoeken, laat staan naar geoperationaliseerde
uitvoeringen daarvan. Bijgevolg zoekt men er vruchteloos naar constante en
consistente normen. Bij afwezigheid van dergelijke besliscriteria, is
het niet verbazingwekkend dat het boek – zoals reeds geconstateerd – weinig rationele
oplossingen aanreikt. En zelfs daar waar De Beaufort schrijft over selectie en
triage (in gevallen van ‘total catastrophe’ waarin besliscriteria instantaan
aanwezig moeten zijn, zie hoofdstuk 60) durft ze in dit verband niets helders
te zeggen, hetgeen op zichzelf te begrijpen is als men alleen meningen wil
etaleren en denkt dat oplossingen vanzelf emergeren. ‘Misschien,’ schrijft De
Beaufort op pagina 432, [moet] je daar ethisch dan ook maar niet teveel over
(…) zeggen.’ Zo’n uitspraak maakt uiteraard sense wanneer je hele boek
doordrongen is van het sacrosanct verklaarde autonomiebeginsel dat een van de
auteurs onderschreef met de woorden: ‘wat jij belangrijk vindt bepaal je zelf.’
Wanneer ik hier nog aan toevoeg dat, volgens één der contribuanten, ‘eigen
belang en altruïsme elkaar niet uitsluiten’, dan moet de lezer niet verbaasd
staan om het wezenlijk gebrek aan rationele ethiek in De Kwestie.
8. CONCLUSIE.
De
Kwestie is een
liberaal-pragmatisch ‘empowerment’ boek, zelfs inclusief de gebruikelijke token-traditionalist
(in casu: prof. Jochemsen over de status van het embryo). Het is in elk geval
geen boek dat een ethisch vista opent inclusief de verdiscontering van filosofische
ethiek, de basis van iedere zinnig gesprek over ethiek. Het is eigenlijk – breder
bezien – een postmodern project vol pluralisme en subjectivisme (dus anti
categoriseren, -meten, -wegen, -etiketteren, -generaliseren, -construeren, -modelleren,
-waarheid, -ratio, -consistentie, -wet etcetera etcetera). Waar niets tegen is,
als het maar – wanneer het een inleidende cursus betreft – van een principe-georiënteerd
en besliskundig onderbouwd, dus rationeel, tegenwicht wordt voorzien.
Q. Kan ethiek überhaupt wel ‘praktisch’
gedoceerd worden?
Leiden,
10 juli 2013.
[1] Alleen ‘goed willen doen’
brengt bijvoorbeeld geen uitkomst in die gevallen waarin niet uitgesloten is
dat een therapie schadelijk is, maar waar deze nochtans toch moet worden
ingesteld omdat er anders nooit vooruitgang in de geneeskunde geboekt zal
kunnen worden.
[2] Mellegers (2013),
persoonlijke communicatie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten